Het tijdschrift Zeeland verschijnt vier maal per jaar met artikelen over geschiedenis, cultuur, natuur en economie van de provincie. Een abonnement op het tijdschrift is onderdeel van het lidmaatschap van het Zeeuws Genootschap. Vanaf nu besteden wij in onze nieuwsbrief elk kwartaal aandacht aan de artikelen in de nieuwste aflevering van Zeeland. In het komende nummer van Zeeland staan een drietal artikelen, twee ‘Schatten’ en enkele boekbesprekingen.
Inwonende knechten en meiden
Jan Zwemer beschrijft een onderwerp waarover maar weinig bekend is: inwonende knechten en meiden op boerderijen in Zeeland in de 19e eeuw. In het begin van die eeuw was in Zeeland een groot deel van de bevolking werkzaam in de landbouw en het was toen heel gebruikelijk dat knechten en meiden inwonend waren. Ook in de steden bij de burgerij kwam dat veel voor. Tegenwoordig is het hoogst ongebruikelijk als personeel inwoont bij de baas, in die tijd werd daar anders tegenaan gekeken.
Op de boerderij waren inwonende meiden vooral nodig voor huishoudelijk werk en voor de zuivelbereiding, de inwonende knechten waren in de landbouw nodig. In 1809 had op het platteland 44% van de landbouwers inwonend personeel (knechten en meiden), een halve eeuw later was dat al gedaald tot 36 %. Er worden in het artikel veel voorbeelden gegeven; bijvoorbeeld in de gemeente Brouwershaven hadden in 1820 elf van de zeventien landbouwbedrijven een inwonende meid en zes hadden er een inwonende knecht. Even verderop, in Zonnemaire, hadden zestien landbouwers zestien knechten. De cijfers zijn uit verschillende bronnen bij elkaar gebracht en soms lastig met elkaar te vergelijken. Jan Zwemer heeft er wat eenheid in aangebracht om de ontwikkelingen duidelijker te maken.
In de tweede helft van de 19e eeuw gaat het eerst nog goed met de landbouw, maar op het laatst niet meer. De arbeidsintensieve meekrapcultuur verdwijnt en er komen heel veel goedkope landbouwproducten uit Amerika het land binnen. Ook ‘verburgerlijkt’ het boerengezin. Geen vreemden meer onder dak, alleen de gezinsleden in huis. De eerste landarbeiderswoninkjes verschijnen. Het ligt voor de hand dat dit effect in de cijfers zichtbaar moet zijn. Dat klopt ook wel het aantal inwonende knechten neem in korte tijd aanzienlijk af. Door de slechtere economische situatie worden nu ook vaak de eigen kinderen meer ingezet op de boerderij. Jan Zwemer bespreekt ook regionale verschillen binnen de provincie en hoe die mogelijk verklaard zouden kunnen worden.
Beeld: Hoeve Zuid-Kraayert, 1924/25. Vlnr Jacomina Bierens-Bal, Marinus Bierens, Jannetje de Jonge (dienstbode), Willem Bierens (foto familiearchief C.M. Bierens).
Graanloodjes
Marco van der Harst schrijft over graanloodjes, loden merkjes die aan de zakken met graan bevestigd moesten worden als die naar de molenaar vervoerd werden. ‘Impost op het gemaal’ was een indirecte belasting op elke zak graan die bij de molen aangeboden werd om te vermalen. Het windrecht behoorde aan de landsheer, die gemakshalve vaak dit recht aan een ander verpachtte. Deze verkocht de loodjes aan de boeren. De molenaar mocht niet malen als er aan de zak geen loodje zat.
Tot op heden waren graanloodjes uit Zeeland eigenlijk niet bekend, of ze werden als zodanig niet herkend. Met metaaldetectoren worden er tegenwoordig veel metaalvondsten gedaan en Marco van der Harst schrijft in zijn artikel, het eerste over Zeeuwse graanloodjes, over de loodjes van Valkenisse en Nieuwlande, twee verdronken dorpen van Zuid-Beveland. De loodjes hebben een aantal letters: voor het product zoals tarwe, boekweit of gerst, en voor de hoeveelheid, zoals achel en zak. Een derde teken is mogelijk van de aanbrenger van het gemaal.
Beeld: verschillende graanloodjes van Hoorn, van links naar rechts de graanmaat schepel (scepel), zak (sark) en mud (M) (uit van der Harst en Schrickx 2016; foto’s Archeologie WestFriesland).
Florentine Ontijd
Marianne Gossije schrijft over het leven van Florentine Ontijd (1812-1887). Zij tekende en aquarelleerde niet onverdienstelijk en verzamelde schelpen en hield zich in de loop van de 19e eeuw ook bezig met de schelpen van het Zeeuws Genootschap. Dat kon eigenlijk helemaal niet, want dames konden tot 1888 nog geen lid worden, laat staan ‘conservator’. In de praktijk kon er kennelijk best wel wat, zeker als je echtgenoot ‘directeur’(=geldschieter) van het Genootschap was. Haar man was jonkheer Cornelis Anthonij Rethaan Macaré; hij was een groot numismaat en beheerde in zijn Middelburgse tijd de munten en penningen van het Genootschap. Florentine Ontijd ging, zoals gebruikelijk in die tijd, na haar huwelijk verder door het leven als Florentine Rethaan Macaré. Ze stond in contact met andere schelpenverzamelaars, ook buiten Nederland en haar verdiensten voor de malacologie waren zodanig dat er twee schelpen naar haar vernoemd werden: Cyclostoma macarae en Conus macarae. Maar ja, die schelpen hebben dus eigenlijk haar man’s naam. Gelukkig ging dat al anders bij onze latere vrouwelijke schelpenconservator: Tera van Benthem Jutting (1899-1991). Zij bleef in haar wetenschappelijke werk en publicaties, ook na haar huwelijk, haar eigen naam voeren. Dat was voorlijk in haar tijd.
Beeld: Pieter van Loon, Karikatuur van Florentine Rethaan MacaréOntijd, ca 1850 (Collectie Centraal Museum Utrecht inv. nr. 7357).
Schipbrug over de Schelde
In de prentenverzameling van ons Genootschap bevindt zich een bijzondere prent waarop te zien is hoe de schipbrug die op last van Parma dwars over de Schelde gebouwd werd, explodeert. De conservatoren Anna de Bruyn en Veronica Frenks hebben de gebeurtenissen daar in hun ‘Schat’ beschreven. Antwerpen was in 1585 belegerd door de Spaanse troepen en om te voorkomen dat de vloot van de Noordelijke Nederlanden Antwerpen zou kunnen bereiken, werd de Schelde met een schipbrug afgesloten. Die werd aangevallen, maar onvoldoende verwoest en uiteindelijk lukte het niet om Antwerpen te ontzetten. De stad viel.
Beeld: ‘Parmaas schipbrugh over de Schelde’, ets door Coenraet Decker, ca. 1677. ZA, KZGW, ZI Aanwinsten-1066.
Dolium De volgende ‘Schat’, geschreven door Aagje Feldbrugge, gaat over een Romeinse pot (dolium), gevonden toen twee jongen in 1914 groeven bij het kerkhof van Couwerve. Ze groeven daar het veen onder de kleilaag vandaan en gingen kennelijk zo diep dat ze op een Romeinse bewoningslaag kwamen en daar de pot vonden. Er zat geen goud in, maar ze wilden wel de hoofdprijs ervoor ontvangen. Bij de administratie ging het ook nog fout, maar nu is alles rechtgezet en twee kaartjes geven precies aan waar de pot gevonden is.
Beeld: De dolium met de kenmerkende verdikte doliumrand. Er kon een doek of vel overheen gespannen worden, dat vastgezet werd door er onder de dikke rand een koordje rond te winden; inv. nr. G3305; foto: A. Feldbrugge.
Boekbesprekingen
Paaseiland
De eerste boekbespreking gaat over het Paaseiland, ooit ontdekt door de Middelburger Jacob Roggeveen. Jan Boersema schreef er in het vorige nummer een interessant artikel over. Er klopt niet veel van alle sombere verhalen over een in elkaar gestorte beschaving. In het boek wordt alles uitgebreid besproken en gedocumenteerd. Inez Flameling schreef de recensie.
Plezierreisje in 1772
Een ander boekbespreking gaat over een plezierreisje van drie Zeeuwse regenten naar Parijs in 1772. Ze beschrijven wat ze allemaal zien en wie ze allemaal tegenkomen. Het boek geeft ook een goede beschrijving hoe men per koets reisde en van de ongemakken daarbij. Gerrit Verhoeven, een specialist van reizen in die tijd, schreef de recensie.
De Schelde
De rivier de Schelde loopt van de bron naar de zee door een (op de meeste plaatsen) fraai landschap. Tegelijk is dit natuurlijk een cultuurlandschap en dit boek gaat dan speciaal over de schrijvers en dichters die een relatie hadden of hebben met dit landschap, al was het alleen maar omdat ze er woonden of omdat de Schelde ze inspireerde. Een soort letterkundige reisgids dus, besproken door Karel Leeftink.
Kats
Kats heeft wel een beetje het karakter van een kunstenaarsdorp. De sociale cohesie is er groot. Vorig jaar verscheen er een boek over de kunstenaar Teun Nijkamp, die het jaar ervoor overleed. Zijn werk wordt besproken, maar ook de rol die hij speelde in het dorp Kats. Hij was bijvoorbeeld jarenlang voorzitter van Kunstspoor Noord-Beveland met, ook in Kats, door hem georganiseerde boeiende exposities. Gerard van der Wal, wonend in Kats, schreef de recensie.
Gerard Heerebout
hoofdredacteur
Volgende week weer een extra editie!
In de week van 7 december verschijnt er weer een extra editie van deze nieuwsbrief. We besteden dan aandacht aan het nieuwste boek in de reeks Werken van het Zeeuws Genootschap: Jacob Hendrik Schorer (1760-1822), een Zeeuwse bestuurder in crisistijd door Jan Zwemer (deel 19 in de reeks Werken). De boekpresentatie werd gevolgd door een mini-symposium dat u online kunt zien en beluisteren. Volgende week meer informatie hierover!
Privacy disclaimer Mocht u toekomstige mails en nieuwsbrieven van het Zeeuws Genootschap niet meer willen ontvangen, dan kunt u zich afmelden. De email adressen in ons bestand worden nooit aan derden verstrekt en worden door ons alleen gebruikt om u te informeren over interessante bijeenkomsten en ander nieuws dat voor u van belang kan zijn. De informatie in onze mails kunt u ook op de website van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen terugvinden.